
Investeren in een Private Equity fonds: wie ziet de bomen door het ‘fiscale’ bos nog?
Fiscaal transparant of niet?
Wanneer u investeert in een private equity fonds en u wenst duidelijkheid inzake de fiscale spelregels die van toepassing zijn, dan is het cruciaal om te achterhalen of het vehikel waarin u belegt vanuit Belgisch oogpunt als fiscaal transparant wordt beschouwd. Om het antwoord op deze vraag te kennen dient men te kijken of het fonds over rechtspersoonlijkheid beschikt onder het lokale vennootschapsrecht waar het vehikel is gevestigd. Is er geen rechtspersoonlijkheid dan wordt het fonds als een ‘transparant’ beschouwd vanuit Belgisch fiscaal oogpunt. Beschikt het fonds wel over een aparte rechtspersoonlijkheid, dan is het fonds niet transparant. Let op: het is dus niet uitgesloten dat het fonds in het land van vestiging als fiscaal transparant wordt beschouwd, maar vanuit een Belgische fiscale bril niet.
Fiscaal transparantie: noodzaak tot ‘ventilatie’ van informatie
Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid resulteert in fiscaal transparantie vanuit Belgisch oogpunt. Wanneer het fonds als fiscaal transparant wordt beschouwd, dan wordt verondersteld dat de investeerder de onderliggende activa zelf aanhoudt, pro rata zijn eigendomsaandeel in het fonds. Dit alsof het fonds niet bestaat. Concreet betekent dit dat u als investeerder onmiddellijk wordt belast op wat het private equity fonds zelf ontvangt uit de onderliggende investeringen. En dit ongeacht of deze inkomsten u effectief worden uitgekeerd. Het inkomen (intresten, dividenden,..) behoudt hierbij zijn oorspronkelijke fiscale kenmerken. De investeerder moet die roerende inkomsten, ontvangen door het fonds, aangeven in de jaarlijkse aangifte personenbelasting indien geen roerende voorheffing werd afgehouden.
Uiteraard dient de fundmanager hiertoe in een permanente informatiestroom te voorzien naar de investeerder toe. Vanuit een Belgische fiscale bril moet het private equity fonds haar inkomsten derhalve ‘ventileren’ naar oorsprong: intresten, dividenden, inkoopboni, meer- en minderwaarden op aandelen. Moeilijkheid hierbij is dat het in feite niet bij wet is bepaald hoe dit nu concreet dient te gebeuren. Enige leidraad is de op heden gekende rulingpraktijk.
Uitzondering op dit principe van fiscale transparantie is de toepassing van de Reynderstaks op moment van uittreding, verkoop of verdeling. De principes van de Reynderstaks worden verder besproken.
Even vaak is er geen ventilatie van de inkomsten voorzien door de fundmanager. In dat geval worden de uitgekeerde inkomsten sowieso beschouwd als intresten en zijn deze in principe onderworpen aan 30% roerende voorheffing of een afzonderlijke belasting van 30% via de belastingaangifte indien geen roerende voorheffing werd afgehouden. Ook indien de inkomsten voortkomen uit anders vrijgestelde meerwaarden op aandelen.
In de praktijk vindt men deze ventilatie dikwijls terug in de zgn. ‘distribution notice’ die het private equity fonds uitstuurt, wanneer zij tot uitkering overgaat. Deze ‘distribution notice’ is m.a.w. onontbeerlijk bij het bepalen van de fiscale impact van de uitkering door het fonds.

Welke informatie is vereist voor de registratie?
Wanneer het private equity fonds over rechtspersoonlijkheid beschikt en er een uitkering is naar de investeerder, dan wordt hiervoor vaak een generieke term ‘distribution’ gebruikt. Daar deze term meerdere ladingen dekt, is het cruciaal om de juridische kwalificatie van de ‘distribution’ te achterhalen via de fundmanager. De uitkering kan immers de vorm aannemen van een (1) dividend, (2) terugbetaling van kapitaal of (3) een inkoop van eigen aandelen, dan wel een geheel of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen. Daar elke vorm z’n eigen fiscale behandeling kent, vraagt dit om een overzicht:
- Dividenden zijn in principe onderworpen aan een belasting aan een tarief van 30%[1], hetzij via roerende voorheffing, hetzij via de aangifte personenbelasting. Indien geen roerende voorheffing wordt geheven (bv. buitenlandse inkomsten worden uitgekeerd zonder tussenkomst van een Belgische uitbetalende instantie), moet de belastingplichtige de inkomsten aangeven via de personenbelasting en wordt bij aanslag een belasting geheven die gelijk is aan de roerende voorheffing.
- Terugbetaling van kapitaal kenmerkt zich doordat het aantal aandelen niet wordt verminderd. Een terugbetaling van kapitaal wordt in principe behandeld als een belastbaar dividend (zie hiervoor), tenzij de belegger kan aantonen dat het ontvangen bedrag overeenstemt met terugbetalingen van gestort kapitaal. Daarenboven dient men sinds begin 2018 rekening te houden met een fiscale fictie volgens welke terugbetalingen van kapitaal worden geacht proportioneel afkomstig te zijn van (i) gestort kapitaal enerzijds en (ii) belaste reserves (al dan niet in het kapitaal opgenomen) en vrijgestelde reserves die in het kapitaal zijn opgenomen anderzijds. Bijgevolg zal dit proportioneel aanzien worden als een belastbaar dividend. Vooral deze laatste regel zorgt voor praktische moeilijkheden om de noodzakelijke info te bekomen vanwege de fundmanager.
- Een inkoop van eigen aandelen door het fonds kenmerkt zich doordat het aantal aandelen dat de investeerder aanhoudt, zal verminderen. Meerwaarden gerealiseerd bij de inkoop van eigen aandelen zijn in principe vrijgesteld indien de beleggingsvennootschap in haar land van fiscale woonplaats onderworpen is aan een specifieke belastingregeling. Een "specifieke belastingregeling" houdt in dat de beleggingsvennootschap onderworpen moet zijn aan een belastingregeling die afwijkt van de gewone vennootschapsbelastingregeling. We stellen vast in de praktijk dat dit heel vaak het geval is. Bij de gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een beleggingsvennootschap zijn dezelfde fiscale regels van toepassing. Er gelden echter specifieke belastingregels (ook gekend als ‘heffing op sparen’ of ‘Reynderstaks’) voor meerwaarden ingeval een verkoop, inkopen en liquidatieopbrengsten als het fonds als “debt fund" kwalificeert. Een instelling voor collectieve belegging is een “debt fund” als meer dan 10% van haar activa (direct of indirect) in schuldvorderingen is belegd en de statuten van het fonds niet voorzien in de uitkering van zijn nettowinst. Wat de ‘schuldvorderingen’ betreft, denken we daarbij o.a. aan niet-genoteerde mezzanine schuldinstrumenten, overbruggingskredieten en (converteerbare) (obligatie)leningen uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen. Ook liquiditeiten worden aanzien als schuldvorderingen, behoudens deze ‘bijkomstig’ worden aangehouden om kosten te betalen of om de uitstap van investeerders te regelen. De drempel van 10% activa wordt bepaald op basis van het beleggingsbeleid van het fonds zoals vastgelegd in de statuten of, bij gebreke daarvan, de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille. Indien geen informatie beschikbaar is over het percentage van de activa dat in schuldvorderingen is belegd, dan wordt dat percentage geacht 100% te zijn. Het is m.a.w. belangrijk dat de fundmanager dit in kaart kan brengen. De belastbare grondslag is het gedeelte van de meerwaarde dat betrekking heeft op het geheel van inkomsten onder de vorm van intrest, meer- en minderwaarden die voortvloeien uit de activa die werden belegd in schuldvorderingen (het resterende gedeelte van de meerwaarde is vrijgesteld). Als de fundmanager echter niet in staat is het gedeelte van de meerwaarde te bepalen dat betrekking heeft op dergelijke inkomsten, dan is de belastbare basis gelijk aan de meerwaarde vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen dat in schuldvorderingen is belegd. Het toepasselijke belastingtarief bedraagt 30%.
Let wel, ingevolge een wetswijziging werd het toepassingsgebied van de Reynderstaks sinds begin 2018 uitgebreid. Indien de deelbewijzen werden verworven vanaf 1 januari 2018 is er weinig discussie dat het private equity fonds in scope is van deze taks. Omgekeerd, en zonder te teveel in detail te gaan, komt het er op neer dat heel wat private equity fondsen vrijgesteld zijn van deze Reynderstaks voor zover de deelbewijzen werden verworven voor 1 januari 2018. Mocht blijken dat het fonds toch in scope is voor de deelbewijzen verworven voor 2018, dan is de toepasselijke drempel 25% (in plaats van 10%).
Belangrijke aandachtspunten
Tot slot valt het niet uit te sluiten dat de kaaimantaks om de hoek komt kijken. Dit zal het geval zijn wanneer het fonds als een ‘juridische constructie’ zou kwalificeren. Zonder ons te verliezen in deze complexe materie, lijkt het verdedigbaar dat wanneer een private equity fonds gevestigd is in de EER, niet wordt aanzien als een juridische constructie en bijgevolg is uitgesloten van de kaaimantaks, noch een vermelding vereist in de aangifte personenbelasting, tenzij de rechten in het fonds worden aangehouden door één persoon of door met elkaar verbonden personen.
Wanneer het private equity fonds gevestigd is buiten de EER, is de situatie complexer en dringt een case-by-case analyse zich op. In het bijzonder wanneer het privaat uitgegeven ICB’s betreft, is de kwalificatie als juridische constructie niet uitgesloten. Zelfs indien de rechten niet worden aangehouden door verbonden personen. Institutionele, publiek uitgegeven en beursgenoteerde ICB’s, gevestigd buiten de EER, worden pas aanzien als juridische constructie indien ze worden aangehouden door één persoon of door met elkaar verbonden personen.
Stel dat het private equity fonds in scope is van de kaaimantaks, dan is het uitgangspunt een volledige transparante of ‘doorkijk’-belasting. De investeerder wordt belast alsof hij/zij de inkomsten rechtstreeks heeft behaald. Daarenboven worden ‘uitkeringen’ uit juridische constructies als dividend aangemerkt (30% RV). We benadrukken dat er een complexe set aan regels is om een dubbele heffing te vermijden. Tot slot is er de vermelding van de ‘juridische constructie’ in de aangifte personenbelasting.