Vastgoed in transitie: waar staan we vandaag?

In België is ons vastgoedpatrimonium aanzienlijk verouderd. Ongeveer 70% van onze woningen dateert van vóór 1980. Deze verouderde gebouwen vormen een uitdaging in het kader van de klimaatdoelstellingen, waarbij we streven naar een lagere CO₂-uitstoot. In Vlaanderen heeft slechts 17% van de eengezinswoningen een energieprestatiecertificaat (EPC) met label A+, A of B. Om de transitie naar duurzame woningen te bevorderen, zijn er verschillende regionale maatregelen getroffen. Maar waar staan we vandaag? Een overzicht.
Residentieel vastgoed
Sinds januari 2023 is er in Vlaanderen een renovatieplicht van kracht voor woningen met een EPC-label E en F. Deze woningen moeten binnen vijf jaar naar een minimum label D (<400 kWh/m²) worden gerenoveerd. Het nieuwe regeerakkoord heeft deze verplichtingen versoepeld; men krijgt nu zes jaar om deze renovaties uit te voeren voor woningen die onder de renovatieverplichting vallen. De renovatieplicht in Vlaanderen wordt alleen geactiveerd bij eigendomsoverdracht.
Brussel volgde in maart 2024 en heeft twee deadlines ingesteld: tegen 2033 mogen woningen niet meer dan 275 kWh/m² verbruiken (minimum label E), en tegen 2043 wordt dit verlaagd tot 150 kWh/m² (minimum label C). In tegenstelling tot Vlaanderen geldt deze renovatieverplichting voor alle woningen, ongeacht eigendomsoverdracht.
Wallonië introduceert vanaf juli 2026 een minimumlabel D bij eigendomsoverdracht en vereist dat huurpanden vanaf 2027 aan minimaal label F voldoen.
Het is belangrijk te benadrukken dat EPC-labels een regionale kwestie zijn en dat de eisen dus per regio verschillen. Deze doelstellingen tonen de ambitie om ons vastgoed te vernieuwen en de klimaatdoelstellingen voor 2050 te realiseren.
Ambitie vs. haalbaarheid
De vraag blijft echter in hoeverre de bouwsector op korte termijn kan voldoen aan deze eisen, en hoe betaalbaar en financierbaar deze transitie is. Na bijna twee jaar van de renovatieplicht in Vlaanderen heeft de nieuwe regering de ambities al afgezwakt. In 2023 daalde het aantal renovatievergunningen, wat de haalbaarheid van de doelstellingen in twijfel trekt. De ambities voor de residentiële markt worden dus herzien, wat de vraag oproept of deze doelen haalbaar zijn in de huidige omstandigheden.
Niet-residentieel vastgoed: een ander verhaal
De niet-residentiële vastgoedmarkt daarentegen wordt voornamelijk gedomineerd door investeerders, maar ook hier zijn er steeds meer stimulansen richting duurzaamheid. Zowel grotere corporates als banken zijn verplicht om te rapporteren over hun duurzaamheid. Verduurzaming vertaalt zich vaak in een electrificatie van het wagenpark of een energiezuinig bedrijfspand voor een corporate. Voor veel grote bedrijven is het essentieel geworden om zich in duurzame gebouwen te huizen zowel als huurder als eigenaar, omdat duurzamere ondernemingen nu eenmaal gemakkelijker aan kapitaal geraken, hetzij via een bank, hetzij via de kapitaalmarkt.
Hoe gaat het verder?
De transitie naar verduurzaming in de vastgoedsector verloopt dus met twee snelheden. Aan de ene kant hebben we de residentiële vastgoedmarkt, waar al verplichtingen zijn ingevoerd, maar waar de ambities na twee jaar worden bijgesteld. Er is nog geen grootschalige renovatiegolf op gang gekomen. Aan de andere kant zien we in de niet-residentiële markt een stimulans voor zowel eigenaars als huurders om te investeren in duurzame renovaties. In de kantorenmarkt is het voorbeeld duidelijk: bedrijven zoeken actief naar de meest duurzame panden.
De druk om te verduurzamen groeit, en hoewel de renovatieplicht in de residentiële sector een stap vooruit is, blijft de vraag of we de klimaatdoelen op lange termijn daadwerkelijk kunnen behalen zonder grootschalige en tijdige renovaties in zowel residentieel als niet-residentieel vastgoed. De uitdaging ligt in het vinden van de juiste balans tussen ambitie en haalbaarheid.